Op de hoek van de Groeneweg en Laan van Nieuw Guinea in de wijk Lombok in Utrecht staat een vrij onopvallend gebouw: een voormalige veegpost van de gemeentereiniging. Ook het ernaast gelegen gebouw, dat tot de sloop enkele jaren geleden dienst deed als gemeentelijk wijkbureau, behoort tot het ensemble dat in 1922 is ontworpen door de Utrechtse gemeentearchitect Johan Izak Planjer (1891-1966). Als gemeentearchitect en later als directeur van de dienst Openbare Werken, heeft Planjer tussen 1920 en 1956 een grote stempel op de ruimtelijke ordening van Utrecht weten te drukken. Zo is hij onder andere verantwoordelijk voor het op Berlage geïnspireerde ontwerp van de voormalige politiepost aan het Tolsteeg (nu bioscoop Louis Hartlooper Complex) en verschillende scholen, zoals de Nederlands Hervormde lagere school aan de Laan van Nieuw Guinea (1922), de Rietendakschool aan de Laan van Chartroise in de wijk Ondiep (1923) en de Johan de Wittschool (1932) in de wijk Oog in Al.
Planjers scholen kenmerken zich niet alleen door hun architectonische kwaliteiten, met duidelijk herkenbare invloeden van de Amsterdamse School, de Nieuwe Zakelijkheid en de vormentaal van Dudok (vooral het Stedelijk Gymnasium aan de Homeruslaan uit 1932 heeft veel weg van het Hilversumse raadhuis), maar ook door hun aandacht voor het kind. De scheiding tussen binnen en buiten wordt door Planjer zoveel mogelijk opgeheven door geheel openslaande raampartijen. Volgens architectuurhistoricus Dolf Broekhuizen in de publicatie ‘Openluchtscholen in Nederland’ uit 2005 is de Rietendakschool, waar kinderen bij goed weer les kregen op de aangrenzende sportvelden, het eerste Nederlandse voorbeeld van een openluchtschool voor gezonde stadskinderen. Voorheen bouwde men openluchtscholen vooral voor zieke en zwakke kinderen. Ter vergelijking: Duikers beroemde openluchtschool in Amsterdam werd pas in 1931 gerealiseerd.
Terug naar één van Planjers onbekendere projecten: de veegpost aan de Groeneweg. Planjer ontwierp zowel het hoofdgebouw als het bijgebouw, dat dienst deed als paardenstal, in 1922. In de architectonische uitwerking zijn beide gebouwen sobere en zakelijke voorbeelden van de Amsterdamse School. Het hoofdgebouw is als oorspronkelijk volume nog geheel intact. Het heeft echter veel aan kwaliteit ingeboet doordat de voor de Amsterdamse School zo kenmerkende verticale vlakken van dakpannen, als bekroning van het gebouw, zijn vervangen door nietszeggende Trespa platen. Slechts de perfecte proporties van het geheel verraden dat het om de oorspronkelijke opzet gaat en niet om een latere opbouw. Het bijgebouw was voor de sloop minder gespaard gebleven. Op het binnenterein waren volumes toegevoegd, waarbij weinig rekening is gehouden met het oorspronkelijke gebouw. Tevens zijn ook hier de dakpannen vervangen door plaatmateriaal, maar in tegenstelling tot het hoofdgebouw is het gebouw ook opgehoogd, waardoor een ongebalanceerd geheel is ontstaan.


Markant in het symmetrische hoofdgebouw zijn vooral de entreepartijen met de erboven uitstekende ronde gemetselde erkers. Verder laat het gebouw vooral aan de achterzijde een bloksgewijze opbouw zien, waarin schoorstenen en hoekpenanten als decoratieve elementen zijn ingezet. Hierdoor heeft het gebouw iets weg van een kleine burcht. Dit beeld moet in vroeger tijden nog sterker zijn geweest aangezien midden aan de voorgevel ook nog een vlaggenmast prijkte.
Inmiddels heeft de omgeving van de voormalige veegpost onder de naam ‘Groeneweg Midden’ een grote metamorfose ondergaan. Het karakteristieke hoofdgebouw heeft in de nieuwe ontwikkeling een prominente plaats, maar wordt nog niet optimaal gebruikt. Het bijgebouw is voor de realisatie van de plannen gesloopt. Het zou een mooi eerbetoon zijn aan een bescheiden architect, die zijn hele werkzame leven ten dienste heeft gesteld van de stad Utrecht, om dit karakteristieke gebouw een passende buurtfunctie te geven.

